2.2.5 Beschrijving van de onderzoeksvraag en de onderzoeksmethode
De psycholoog formuleert vóór de aanvang van het onderzoek van de cliënt een of meerdere onderzoeksvraagstellingen, die in het rapport worden opgenomen. De psycholoog legt verantwoording af door de onderzoeksvragen te vertalen in de onderzoeksmethoden. In de keuze van de onderzoeksmethoden dient de methodische competentie van de psycholoog tot uitdrukking te komen. Theorie en praktijk worden zo met elkaar verbonden.
De onderzoeksvraagstellingen dienen om de cliënt, de eventuele verwijzer, (externe) opdrachtgever en de psycholoog zelf inzicht te geven in de gevolgde onderzoeksprocedure. Op deze manier legt de psycholoog verantwoording af van diens beroepsmatig handelen (artikel 35 ‘Afleggen van verantwoording’). De onderzoeksvraagstellingen kunnen in hoge mate gestandaardiseerd zijn (bijvoorbeeld bij personeelsselectie, als een instrument wordt ingezet om een eerste selectie te kunnen maken uit de potentiële kandidaten), maar ook strikt individueel, bijvoorbeeld bij psychodiagnostisch onderzoek. Een onderzoeksvraagstelling is in ieder geval te beschouwen als een vertaling van de opdracht naar de gevolgde onderzoeksprocedure. Uit de onderzoeksvraagstelling is af te leiden om welke reden(en) en met welk doel de psycholoog bepaalde onderzoeksmethoden, waaronder psychodiagnostische instrumenten, inzet.
Een onderzoeksvraagstelling bevat ten minste:
- de aanleiding tot het onderzoek,
- de vraagstelling(en) van de opdrachtgever,
- de (met de (externe) opdrachtgever) overeengekomen opdracht aan de psycholoog,
- de keuze van methode en instrumenten voor het beantwoorden van de onderzoeksvraagstelling(en) (zie ook 2.2.7 ‘Principes bij de keuze van psychodiagnostische instrumenten’)
De begrippen ‘aanleiding’, ‘vraagstelling(en) (externe) opdrachtgever’, ‘opdracht’ en ‘onderzoeksvraagstelling(en)’ wijzen op verschillende fases in het tot stand komen van een overeenkomst tot het uitvoeren van onderzoek. De aanleiding kan bijvoorbeeld zijn ‘een slecht schoolresultaat’. De vraagstelling(en) van de (externe) opdrachtgever, zoals een ouder of leerkracht, kan (kunnen) dan zijn ‘Doet deze leerling wel voldoende zijn best of heeft hij onvoldoende cognitieve capaciteiten?’. De overeengekomen opdracht kan zijn ‘een onderzoek naar intelligentie, motivatie en interesse bij de leerling’. In de ‘onderzoeksvraagstelling(en)’ wordt (worden) dan bijvoorbeeld aangegeven dat naast een prestatie- en motivatietest een individuele intelligentietest zal worden afgenomen om de wijze van werken van de leerling in de beoordeling te betrekken. Ook kan hier worden aangegeven dat tevens een vragenlijst zal worden ingezet om de wijze waarop de leerling omgaat met problemen of stressvolle gebeurtenissen in kaart te brengen, als bijvoorbeeld bij de intake is gebleken dat de leerling nogal gelaten reageert op mislukkingen.
Een onderzoeksvraagstelling kan één of meerdere hypothesen bevatten op grond waarvan de psycholoog start met het onderzoek. Bij hypothesetoetsend onderzoek wordt aangegeven welke methode de psycholoog hanteert om de hypothese(n) te toetsen en welke instrumenten daarbij gebruikt worden; zie BOX 3. De psycholoog formuleert criteria op basis waarvan de hypothese(n) verworpen of aanvaard word(en)t. Dit laatste kan bijvoorbeeld in termen van grenswaarden van testuitslagen.
BOX 3: Hypothesetoetsingsmodellen
In de literatuur worden diverse modellen beschreven aan de hand waarvan psychodiagnostische beslissingen (kunnen) worden genomen. Deze modellen vertonen veel parallellen. Ter illustratie wordt een van deze modellen, het diagnostische beslissingsproces van De Bruyn, Ruijssenaars, Van Pameijer en Van Aarle (2003De Bruyn en collega’s zijn er vier fasen te onderscheiden binnen de psychodiagnostiek in de zorg: de klachtenanalyse, de probleemanalyse, de verklaringsanalyse en de indicatieanalyse.
In de eerste fase, de klachtenanalyse, verzamelt de psycholoog gegevens omtrent de klachten van de cliënt en/of zijn omgeving en bespreekt deze met de cliënt. Indien de beschrijving van de klachten door de betrokkene(n) vragen of onduidelijkheden oproept, dient de psycholoog de klachten te verhelderen in gesprek met de betrokkene(n). Deze analyse dient te resulteren in een formulering van hulpvragen. De Bruyn en collega’s noemen dit ‘de verhelderende diagnostiek’.
In de tweede fase, de probleemanalyse, dient de psycholoog een koppeling te maken tussen de klachten gerapporteerd door de cliënt en/of zijn omgeving en problemen en dient hij in te schatten wat de ernst van de problemen is. De Bruyn en collega’s noemen dit ‘onderkennende diagnostiek’.
In de derde fase, de verklaringsfase, dient de psycholoog hypotheses op te stellen en te toetsen aan de hand van vooraf gedefinieerde toetsingscriteria. In deze fase worden de psychodiagnostische instrumenten afgenomen. Op basis van de beschrijving van de cliënt en de betrokkenen, observaties en testresultaten vormt de psycholoog een beeld dat met een bepaalde mate van waarschijnlijkheid kan dienen als een verklaring van de problemen gedefinieerd in de tweede fase. Dit is volgens De Bruyn en collega’s ‘de verklarende diagnose’.
In de vierde fase, de indicatieanalyse, formuleert de psycholoog een of meerdere behandelings- of begeleidingsadviezen (‘indicaties’). Deze adviezen zijn gebaseerd op gegevens verzameld in de eerdere fasen en dienen besproken te worden met de cliënt. De Bruyn en collega’s noemen dit ‘de indicerende diagnose’.
De psycholoog dient zijn hypotheses (of veronderstellingen) en theorieën aan het einde van iedere fase te toetsen aan de hand van de verkregen gegevens.
Aanbevolen wordt om aspecten van de methodologische keuzes bij de verslaglegging te betrekken voor zover zij directe consequenties hebben voor het begrip en de interpretatie van de uitkomsten van het onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn het beschrijven van het theoretisch kader van waaruit is gewerkt en de consequenties van de keuze voor een bepaald instrument voor de inhoudelijke interpretatie. De psycholoog is altijd in staat om desgevraagd een verantwoording van de keuze van methode en instrumenten te geven (Zie 2.2.7 ‘Principes bij de keuze van psychodiagnostische instrumenten’).
Een psycholoog dient altijd te (kunnen) verhelderen hoe de relatie is tussen het gebruikte psychodiagnostisch instrument en de vraagstelling. Ook dient de psycholoog altijd te (kunnen) verhelderen hoe de relatie is tussen de testresultaten en de uitspraken die hij op grond daarvan doet. Daarbij dienen die resultaten steeds te worden betrokken op de persoon (de cliënt in de zin van de Beroepscode). Wetenschappelijk opgeleide professionals die gebruik maken van psychodiagnostische instrumenten dienen zich bij testgebruik van zowel de voordelen als de beperkingen bewust zijn.
Een psychodiagnostisch instrument kan gezien worden als een instrument waarmee de onderzochte (de cliënt) op een gestandaardiseerde wijze aan het woord komt. Een voorwaarde daarbij is wel dat een psychodiagnostisch instrument op de juiste manier wordt toegepast. Ondeskundig gebruik van een psychodiagnostisch instrument kan schadelijke gevolgen hebben voor een cliënt en (externe) opdrachtgever, omdat de resultaten door het verkeerde gebruik incorrect zullen zijn.
De psychodiagnostiek – en meer specifiek testgebruik – is dan ook een professionele toepassing van de psychologie die vergaande gevolgen kan hebben in het leven van personen. Daarom dienen psychologen in voldoende mate theoretisch en praktisch te zijn geschoold om de psychodiagnostiek verantwoord te kunnen beoefenen. Het voert te ver om in deze Standaard een uitputtende opsomming te geven van alle mogelijke kwalificaties op het gebied van de psychodiagnostiek in Nederland; wel worden twee voorbeelden gegeven van regelingen die tot doel hebben om goed testgebruik te bevorderen.
Het eerste voorbeeld betreft een richtlijn die is opgesteld door de European Federation of Psychologists’ Associations (EFPA), te weten The EFPA Standards for Test Use (EFPA, 2012), waarin meer in het algemeen competenties en kwalificaties voor testgebruik worden omschreven. In de richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën testgebruikers, waarbij sprake is van een oplopend kennis- en vaardigheidsniveau: de assistent-testgebruiker, de testgebruiker en de specialist in tests en testgebruik. In BOX 4 is ter illustratie een Nederlandse vertaling opgenomen van de beschrijving van deze competentieniveaus in de EFPA Standards for Test Use. Veel testuitgevers hanteren een dergelijke systematiek om te bepalen wie bevoegd is een bepaald instrument aan te schaffen, al dan niet aangevuld met de eis dat men een training in het gebruik van het instrument moet hebben gevolgd.
BOX 4: Drie competentieniveaus voor testgebruik in de EFPA Standards for Test Use
Assistent Testgebruiker – niveau 1 (EFPA Level 1)
Een persoon die specifieke psychodiagnostische instrumenten gebruikt in een duidelijk omschreven en afgebakende context onder begeleiding van een meer ervaren testgebruiker. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon die is opgeleid als psychologisch testassistent. Het betreft personen die binnen het beleid en de richtlijnen op het gebied van psychodiagnostische instrumenten en testgebruik van een organisatie werkzaam zijn. De keuze van de instrumenten en de wijze waarop ze moeten worden gebruikt en toegepast ligt buiten hun bevoegdheid. Samengevat:
- Persoon is staat om specifieke instrumenten te gebruiken en af te nemen in duidelijk afgebakende omstandigheden onder toezicht van een persoon die op een hoger niveau is gekwalificeerd.
- Persoon is niet bevoegd om keuzes te maken met betrekking tot de instrumenten die moeten worden gebruikt of om interpretaties te geven van testscores die verder gaan dan de standaardrapportages.
- Persoon is zich bewust van bredere vraagstukken met betrekking tot psychodiagnostische instrumenten en testgebruik, is zich bewust van de beperkingen en de waarde van testgebruik en weet wanneer meer deskundige hulp moet worden ingeschakeld.
Testgebruiker – niveau 2 (EFPA Level 2)
Een persoon die specifieke psychodiagnostische instrumenten in een duidelijk omschreven en afgebakende context gebruikt. Voor kwalificaties op het gebied van arbeid zou dit bijvoorbeeld een medewerker kunnen zijn die werkzaam is op een HR-afdeling, een uitzendbureau of bij een adviesbureau met testdienstverlening. Deze personen kunnen worden betrokken bij het testen van kandidaten voor personeelsselectie, personeelsontwikkeling of loopbaanbegeleiding en advies. Voor het onderwijswerkveld kan gedacht worden aan leerkrachten/remedial teachers die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van speciale onderwijsbehoeften. In gezondheidsgerelateerde werkgebieden, zoals de klinische en gezondheidspsychologie, gaat het om een breed palet aan functies, waar testgebruik een beperkt, maar belangrijk onderdeel van de functie vormt (bijvoorbeeld routinebeoordelingen die worden uitgevoerd door psychiatrisch verpleegkundigen, psychodiagnostische instrumenten die worden gebruikt door logopedisten, evenals als routine beoordelingsprocedures die worden uitgevoerd door klinisch of gezondheidspsychologen). Samengevat:
- Persoon heeft voldoende inzicht in de technische/psychometrische eigenschappen van de psychodiagnostische instrumenten voor het gebruik ervan, maar heeft geen volledige kennis over de testconstructie.
- Persoon kan zelfstandig werken als testgebruiker in duidelijk omschreven en afgebakende contexten.
- Persoon beschikt over de nodige kennis en vaardigheden om de scores op een beperkt aantal specifieke psychodiagnostische instrumenten te kunnen interpreteren.
- Persoon is niet bevoegd om keuzes te maken over het gebruik van psychodiagnostische instrumenten als dit verder gaat dan de instrumenten waarvoor hij is gekwalificeerd. Persoon is ook niet in staat om testscores verdergaand te interpreteren dan hetgeen daarover is vastgelegd in de documentatie voor testgebruikers of kan worden afgeleid uit de standaardrapportages.
Specialist in Tests en Testgebruik – niveau 3 (EFPA Level 3)
Deze persoon zal doorgaans een ervaren psycholoog zijn, die binnen de eigen specialisatie goed op de hoogte is van psychodiagnostische instrumenten en testgebruik en waarbij testgebruik een belangrijk onderdeel vormt van zijn werkzaamheden in de praktijk. Deze personen hebben zich gespecialiseerd in relatief specifieke toepassingsgebieden van testgebruik zoals bijvoorbeeld de evaluatie van kinderen of het beoordelen van leiderschapskwaliteiten, maar verwacht wordt dat deze specialisatie is gebaseerd op een bredere basis van testkennis en -vaardigheden. Deze testspecialisten kunnen gekwalificeerd zijn om één of meer van de volgende diensten aan te bieden:
- Het verstrekken van advies en consultancy op het gebied van testgebruik
- Het trainen van derden in testgebruik
- Testconstructie
- Het optreden als getuige-deskundige met betrekking tot testgebruik in rechtszaken
Niveau 3 vereist geen expertise op het gebied van testconstructie en -methodologie, maar personen die deze expertise wel bezitten vallen ook onder dit hoogste niveau.
N.B. De voorbeelden zijn bedoeld ter illustratie van het soort rollen dat op elk niveau kan voorkomen. Het is niet de bedoeling om hiervan een uitputtende opsomming te geven.
Een illustratie van een keurmerk dat aangeeft dat de professional beschikt over basiskennis en -vaardigheden op het gebied van de psychodiagnostiek is de Basisaantekening Psychodiagnostiek (BAPD), een kwaliteitskeurmerk van het NIP. Deze aantekening garandeert dat afgestudeerde psychologen een basisniveau aan theoretische kennis en vaardigheden hebben in de psychodiagnostiek (inclusief de keuze, afname en interpretatie van psychodiagnostische instrumenten). Om de BAPD te behalen dient de psycholoog te voldoen aan een aantal criteria, waaronder minimaal 200 uur werkervaring in de psychodiagnostiek onder supervisie, het schrijven van een drietal casusverslagen volgens het BAPD-format en het voldoen aan specifieke theoretische eisen ten aanzien van de psychodiagnostiek, psychometrie en besliskunde, psychodiagnostische instrumenten en werkwijzen, praktijkvaardigheid met betrekking tot psychodiagnostische instrumenten, gespreksvoering, observatie en beslissen en communicatievaardigheden. Meer informatie hierover is te vinden in het document Eisen voor de Basisaantekening Psychodiagnostiek (Open Universiteit, z.j.) op de website van de Open Universiteit.
Daarnaast gelden uiteraard op allerlei (vak)gebieden aanvullende specifieke kwalificaties en registraties, bijvoorbeeld met betrekking tot de gesloten jeugdhulp (NVO-NIP, 2016) of voor de forensische diagnostiek binnen het jeugdkader. Daar geldt onder meer het Landelijk Kader Forensische Diagnostiek Jeugd, waar een aantal organisaties aan zijn gebonden, zoals het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de staande en zittende magistratuur. (Ministerie van Justitie en Veiligheid, 2014).